Archive Vault

In Archive Vault kunt u archiveringstaken toevoegen, bewerken, inschakelen, uitschakelen en verwijderen, en opnames overdragen naar andere servers van uw $_DSPRODUCTNAME_$.

Het linkerdeel van de lijst toont het huidige aantal verschillende statuscategorieën, het rechterdeel alle archiveringstaken. Sorteer de taken op Naam of Aanmaaktijd en klik op een taak om gedetailleerde informatie te bekijken zoals status, overdrachtssnelheid, snelheidlimiet, camera, beperking en opslag. Het onderste deel biedt verschillende toepassingen, zoals Opname, Tijdlijn en Bandbreedtecontrole.

Een geplande archiveringstaak toevoegen:

  1. Klik op Toevoegen om een nieuwe archiveringstaak te maken.
  2. Voer de naam van de archiveringstaak in het veld Naam in.
  3. Selecteer Schema-uitvoering in het vervolgkeuzemenu Taaktype om de archiveringstaak regelmatig uit te voeren. U kunt de uitvoeringstijd van de archiveringstaak configureren door cellen in het rooster Taakuitvoeringsschema te selecteren. Selecteer een hele dag door op een dag te klikken en een specifiek tijdstip door op het uur te klikken.
  4. Selecteer Volgende om door te gaan.
  5. Pas de Opslaginstellingen en Rotatieregels in Opslag aan.
  6. Selecteer Volgende om door te gaan.
  7. Specificeer de archiveringsbronserver in Bron.
  8. Selecteer Volgende om door te gaan.
  9. Schakel de selectievakje(s) van de gewenste camera's in om archiveringstaken in Camera uit te voeren.
  10. Selecteer Volgende om door te gaan.
  11. Filter de gearchiveerde opnames in Opnemen.
  12. Selecteer Volgende om door te gaan.
  13. Configureer het archiefopnametype in Geavanceerd.
  14. Klik op Voltooien om de archiveringstaak op te slaan.

Archiveringstaak met eenmalige uitvoering toevoegen:

  1. Klik op Toevoegen om een nieuwe archiveringstaak te maken.
  2. Voer de naam van de archiveringstaak in het veld Naam in.
  3. Ga naar Algemeen > Taaktype en selecteer Eenmalige uitvoering in het vervolgkeuzemenu Taaktype. Door deze optie te selecteren wordt de archiveringstaak alleen eenmalig uitgevoerd. Selecteer Onmiddellijk uitvoeren in het vervolgkeuzemenu Uitvoeringstijd om archiveringstaken na toevoeging onmiddellijk uit te voeren. Selecteer Uitvoeren op een specifiek tijdstip om op te geven wanneer de archiveringstaak moet worden uitgevoerd.
  4. Selecteer Volgende om door te gaan.
  5. Selecteer de opnameopslagruimte in het vervolgkeuzemenu Archiveringsopslag.
  6. Pas de Rotatieregels in Opslag aan.
  7. Selecteer Volgende om door te gaan.
  8. Specificeer de archiveringsbronserver in Bron.
  9. Selecteer Volgende om door te gaan.
  10. Schakel de selectievakje(s) van de gewenste camera's in om archiveringstaken in Camera uit te voeren.
  11. Selecteer Volgende om door te gaan.
  12. Filter de gearchiveerde opnames in Opnemen.
  13. Selecteer Volgende om door te gaan.
  14. Configureer het archiefopnametype in Geavanceerd.
  15. Klik op Voltooien om de archiveringstaak op te slaan.

Een taak bewerken:

  1. Selecteer een taak in de lijst en klik op Bewerken.
  2. Wijzig de configuratie in tabbladen Algemeen, Opslag, Bron, Camera, Opnemen en Geavanceerd.
  3. Klik op Opslaan om de wijziging te herstellen.

Opmerking:

Een batch-bewerkingstaak uitvoeren:

  1. Selecteer de archiveringstaak waarvan u de attributen op andere archiveringstaken wilt toepassen.
  2. Ga naar Bewerken > Batch bewerken.
  3. In de stap Bron van attributen van de archiveringstaak onderverdeeld in vier categorieën: Algemeen, Opslag, Opnemen en Geavanceerd. Schakel het selectievakje Toepassen in van de attributen die u op uw andere archiveringstaken wilt toepassen. Na de selectie van de attributen klik op Volgende.

    Opmerking:

    • u kunt de attribuutwaarden bekijken die zijn toegevoegd om attribuutwaardenamen op de lijst te eindigen of te selecteren.
    • De attributen met een asterisk (*) kunnen alleen op archiveringstaken van hetzelfde type worden toegepast als batch-bewerking van de bronarchiveringstaken.
    • Alleen attributen die door de batch-bewerking van de bronarchiveringstaken worden ondersteund, kunnen op andere archiveringstaken worden toegepast.
  4. Schakel in de stap De toe te passen archiveringstaken selecteren het selectievakje Toepassen in om de geselecteerde attributen op uw archiveringstaken toe te passen. Na het selecteren van attributen klikt u op Voltooien om de batch-bewerking te voltooien.

    Opmerking:

    • Wanneer batch-bwerking van de bronarchiveringstaak afwijkt kunnen attributen alleen gedeeltelijk worden toegepast op bepaalde archiveringstaken en wordt "-" weergegeven wanneer u het selectievakje archiveringstaak inschakelt.

Taak inschakelen/uitschakelen:

  1. Selecteer een taak uit de lijst.
  2. Klik op Inschakelen om de geselecteerde taak in het vervolgkeuzemenu Inschakelen in te schakelen of Uitschakelen om de desbetreffende taak uit te schakelen.

Een taak verwijderen:

  1. Selecteer een taak in de lijst en klik op Verwijderen.
  2. Er verschijnt een bevestigingsvenster. Selecteer Alle gearchiveerde bestanden verwijderen of Alle gearchiveerde bestanden behouden. Klik op Ok om de taak te verwijderen.

Toepassing

Na het selecteren van een taak kunt u onderaan verschillende toepassingen openen.