Beperkingen en systeemvereisten

Implementatie van Synology High Availability vereist twee identieke Synologyservers die als actieve en passieve servers fungeren. Voordat de twee Synologyservers in een high-availability cluster worden samengebracht, zal de Synology High Availability-wizard de hardware- en softwarebeperkingen controleren om te garanderen dat er een high-availability cluster kan worden gecreëerd.

Systeemvereisten

Voor software en hardware gelden de volgende richtlijnen:

Volume en schijf

De volgende richtlijnen voor opslagruimtes (bv. volumes, schijfgroepen, RAID Groups enz.) en hardeschijfbeheer zijn van toepassing.

Opmerking:

Netwerkomgeving

Let bij het maken van een high-availability cluster op de volgende richtlijnen voor netwerkinstellingen.

Opmerking:

Beperkingen van Opslagbeheer

Zodra er een high-availability cluster is gemaakt, is de optie om van RAID-type te wijzigen niet meer beschikbaar in Opslagbeheer. De volgende opties zijn echter wel beschikbaar:

Opmerking:

Pakket- en softwarebeperkingen

Na vorming van een high-availability cluster worden de volgende pakketten en functies niet meer ondersteund:

Uitbreidingseenheden toevoegen

Zodra er een high-availability cluster is aangemaakt, kunnen er uitbreidingseenheden aan uw bestaande high-availability cluster-configuratie worden toegevoegd om de opslagcapaciteit uit te breiden. Net als voor andere hardwarevereisten zijn identieke uitbreidingseenheden vereist voor de actieve en passiever servers. Om inconsistentiefouten te vermijden, volgt u best de onderstaande richtlijnen voor het toevoegen van uitbreidingseenheden.

Om uitbreidingseenheden toe te voegen:

  1. Voeg enkel identieke uitbreidingseenheden en identieke harde schijven toe aan de actieve en passiever servers. Zoals hierboven aangegeven, moeten de hardware van de actieve en passieve servers identiek zijn, zowel wat het hardwaremodel aangaat als de type, harde-schijfgrootte en positie.
  2. Zorg ervoor dat alle bestaande volumes en gegevens op de harde schijven in de uitbreidingseenheden zijn verwijderd.
  3. Sluit de uitbreidingseenheden aan op de actieve en passieve servers als beide servers zijn ingeschakeld en operationeel zijn.
  4. Maak nieuwe opslagruimte (bijv. volumes, schijfgroepen, RAID Groups etc.) op de uitbreidingseenheid alvorens een van de servers uit te schakelen.

Opmerkingen:

USB-apparaatbeperkingen

Switchover/failover van USB-apparaten wordt niet ondersteund. Services of toepassingen van USB-apparaten werken mogelijk niet correct na switchover/failover.