Beperkingen en systeemvereisten
Implementatie van Synology High Availability vereist twee identieke Synologyservers die als actieve en passieve servers fungeren. Voordat de twee Synologyservers in een high-availability cluster worden samengebracht, zal de Synology High Availability-wizard de hardware- en softwarebeperkingen controleren om te garanderen dat er een high-availability cluster kan worden gecreëerd.
Systeemvereisten
Voor software en hardware gelden de volgende richtlijnen:
- Synology Server: de actieve als de passieve servers moeten identieke modellen zijn en Synology High Availability ondersteunen.
- DSM-versie: dezelfde versie van DSM moet op de actieve en passiever servers zijn geïnstalleerd.
- Pakketversie: dezelfde versie van het Synology High Availability moet op beide Synologyservers zijn geïnstalleerd.
Volume en harde schijf
De volgende richtlijnen voor opslagruimtes (bijv. volumes, Diskgroepen, RAID Groups enz.) en hardeschijfbeheer zijn van toepassing.
- Opslagvolume: om gegevensreplicatie toe te laten, moet de opslagcapaciteit van de passieve server groter of gelijk zijn aan de capaciteit van de actieve server. Het is raadzaam ervoor te zorgen dat de opslagcapaciteit van beide servers identiek is om inconsistentierisico's te beperken.
- Aantal schijven: de actieve en passieve servers moeten hetzelfde aantal harde schijven tellen. Bovendien moeten nummering en positie van de harde schijven op beide servers overeenstemmen. Denk eraan dat externe apparaten zoals USB-harde schijven niet worden meegeteld bij de telling van het aantal schijven.
- SHR-indeling niet ondersteund: volumes met SHR-indeling worden niet ondersteund. Zorg dat de Synologyserver die als actieve server gaat fungeren geen opslagvolumes in SHR-indeling bevat.
Netwerkomgeving
Let bij het maken van een high-availability-cluster op de volgende richtlijnen voor netwerkinstellingen.
- Netwerkinstellingen: beide servers moeten een statisch IP-adres van hetzelfde subnetwerk hebben.
- Aantal LAN-poorten: beide servers moeten hetzelfde aantal LAN-poorten tellen. Is uw Synology-NAS uitgerust met extra netwerkkaartinterfaces, dan tellen deze netwerkkaarten ook als aanvullende LAN-poorten.
- Verbindingsbeperkingen: de servers kunnen geen verbinding met het netwerk maken via een proxyserver, DHCP, IPv6, PPPoE en Wi-Fi. Zorg dat u deze functies uitschakelt voor u een high-availabilitycluster maakt.
- Geen DHCP-service: geclusterde servers kunnen de ingebouwde DHCP-serveropties niet gebruiken.
Opmerking:
- na het maken van de high-availability cluster wordt SSH automatisch ingeschakeld.
Beperkingen van Opslagbeheer
Zodra er een high-availability-cluster is gemaakt, is de optie om van RAID-type te wijzigen niet meer beschikbaar in Opslagbeheer. De volgende opties zijn echter wel beschikbaar:
- Opslagruimtes uitbreiden (bv. volumes, blokniveau-iSCSI LUN's, schijfgroepen, RAID Groups enz).
- Volumes en iSCSI LUN's maken, verwijderen of herstellen.
- iSCSI LUN-grootte en -locatie wijzigen (bestandsniveau).
- iSCSI LUN-doel wijzigen
Denk eraan dat SSD-leescache niet wordt ondersteund bij geclusterde servers.
Pakket- en softwarebeperkingen
Lees de onderstaande pakket- en softwarebeperkingen:
- Na vorming van een High Availability-cluster zijn de volgende pakketten niet meer ondersteund.
- Zarafa
- Symform
- CIFS Scale-out Cluster-functie in CMS
- We raden het gebruik van de AFP-service niet aan voor de overdracht van vele bestanden, kleiner dan 1MB, met de high-availability cluster.
Uitbreidingseenheden toevoegen
Zodra er een high-availability cluster is aangemaakt, kunnen er uitbreidingseenheden aan uw bestaande high-availability clusterconfiguratie worden toegevoegd om de opslagcapaciteit uit te breiden. Net als voor andere hardwarevereisten zijn identieke uitbreidingseenheden vereist voor de actieve en passiever servers. Om inconsistentiefouten te vermijden, volgt u best de onderstaande richtlijnen voor het toevoegen van uitbreidingseenheden.
Om uitbreidingseenheden toe te voegen:
- Voeg enkel identieke uitbreidingseenheden en identieke harde schijven toe aan de actieve en passiever servers. Zoals hierboven aangegeven, moeten de hardware van de actieve en passieve servers identiek zijn, zowel wat het hardwaremodel aangaat als de harde-schijfgrootte en positie.
- Zorg ervoor dat alle bestaande volumes en gegevens op de harde schijven in de uitbreidingseenheden zijn verwijderd.
- Sluit de uitbreidingseenheden aan op de actieve en passieve servers als beide servers zijn ingeschakeld en operationeel zijn.
- Maak nieuwe opslagruimte (bijv. volumes, schijfgroepen, RAID Groups etc.) op de uitbreidingseenheid alvorens een van de servers uit te schakelen.
Opmerkingen:
basisinformatie over de installatie van de uitbreidingseenheid vindt u terug in de gebruikershandleiding van uw uitbreidingseenheid.